Fryslân en de Friezen

DEEL 1. OORSPRONG VAN DE FRIEZEN

De oorsprong van de Friezen ligt in een gebied dat ruwweg Zuid-Scandinavië, Denemarken en de regio Weser/Oder beslaat. In de periode tussen 1750 en 700 vC maakten ze nog deel uit van een grotere groep mensen, de Germanen of Teutonen genoemd. Deze grotere groep was voornamelijk van de Nordische stam (dolichocranic). Na 1400 vC vond er een expansie van de Germanen plaats richting Zuid-Europa.

Friezen_1_1600vC

Rond 1400 vC was de oorspronkelijke Germaanse groep gesplitst in een West-, Oost- (de Goten en de Vandalen) en een Noord-Germaanse groep (de Scandinaviërs). De verschillen kunnen worden gevonden in taal en cultuur. Aan het eind van de Bronstijd (700 vC) had de expansie van de West- Germanen de kuststreken van Noordwest-Duitsland bereikt (thans de provincie Hannover). De West-Germanen kunnen, langs religieuze grenzen, worden onderverdeeld in drie stamgroepen: de Inguaeonen, de Istuaeonen en de Irminonen. De Protofriezen behoren tot de Inguaeonen. De naam Inguaeonen is afgeleid van de god Inguz: de Friezen geloofden dat ze van hem afstamden. Inguz is een andere naam voor de Germaanse god Freyr. Andere stammen die tot de Inguaeonen behoorden waren: de Juten, De Warnsers, De Angelen en de Saksen. Van deze stammen waren de Saxen het meest verwant met de Friezen. Alle Inguaeonen woonden in de kuststreken van de Noordzee. De Chaukianen, ook een stam die aan de Noordzee woonde, behoorde tot de Irmionen

Vanuit het noordwesten van Duitsland en, om preciezer te zijn, de kuststreken rond de mondingen van de rivieren de Eems en de Weser, koloniseerden de Inguaeonen de kleigronden langs de kusten van de huidige Nederlandse provincies Friesland en Groningen (700-600 vC)

De Heiden-periode in Friesland (700vC – 800 nC)
Dus, tussen 700 en 600 vC koloniseerden de voorvaderen van de Friezen de kleigronden langs de kuststreken van de huidige Nederlandse provincies Friesland en Groningen

Fryslân in de zevende eeuw vC (eerste kolonisten)
De grootste groep was afkomstig uit de regio Eems/Weser. Later kwamen er ook mensen vanaf de hogere zandgronden die ten oosten van Friesland lagen, het huidige Drenthe.

Tussen 700 en 400 vC kan niemand spreken van een afzonderlijke Friese groep omdat er nog steeds een homogene cultuur bestond tussen Texel (Nederland) en de Weser (Duitsland). Tussen 400 en 200 vC begonnen er belangrijke culturele veranderingen plaats te vinden. Vanaf Leiden in het zuiden tot Delfzijl in het noorden ontstond er geleidelijk een ‘Proto-Friese’ cultuur. Rond 200 vC kan er een duidelijk aanwijsbare Friese cultuur worden aangetroffen tussen de Eems rivier (Duitsland) en Wijk-bij-Duurstede (Nederland). Voor de allereerste keer zijn de Friezen een etnische eenheid! Ten noorden van de Eems leeft een stam die Chaukianen genoemd wordt. Een interessant feit is dat de Chaukianen voornamelijk tot de Falische stam behoorden (dolichocranisch). In de regio, thans bekend als de provincie Groningen, ontstond er een vermenging van beide groepen. Ook woonde er een kleine groep van brachycranische mensen tussen de Nordische Friezen, maar die waren van een niet-Germaanse, resp. pre-indogermaanse oorsprong

Terpenbouwers.
Twee eeuwen na de kolonisatie van de kleigronden begon het zeeniveau te stijgen. Om de periodieke overstromingen van huis en haard tegen te gaan begonnen de Friezen aardhopen op te werpen, die bekend staan als terpen. Er zijn verschillende periodes van het rijzen van zeeniveau geweest (ze gingen samen met stormvloeden), waardoor er dus ook verschillende periodes van terpenbouw zijn aan te wijzen

Er zijn drie verschillende generaties van terpbouwen: De eerste generatie terpen dateert van 500 vC; de tweede dateert van 200 vC tot 50 nC en de derde dateert vanaf 700nC. In 250 nC was de stijging van het zeeniveau en de samenvallende stormvloeden zo erg dat vrijwel alle Friezen de kleigronden verlieten om pas in 400 nC terug te keren.

Friezen_2_230

Contacten met de Romeinen.
Julius Ceasar veroverde tussen 58 en 50 vC het Keltische Galicia (het huidige Frankrijk en België). Hiermee verplaatste hij de grenzen van het Romeinse Rijk tot aan de rivier de Rijn. Op dat moment in de geschiedenis leefden de Friezen nog ten noorden van de Rijn en vielen dus buiten de grenzen van het Romeinse Rijk. Onder Keizer Augustus (28 vC-14 nC) wilden de Romeinen de rivier de Elbe, in plaats van de Rijn, hun meest noordelijke grens maken. Het gevolg daarvan was dat het hele Friese volk onder de invloedsfeer van de Romeinen zou gaan vallen. De Friezen kozen er voor om met de Romeinen samen te gaan werken. Dit gebeurde tot Drusus en zijn leger in 12 vC bij de Rijn aankwam. De Friezen en Drusus kwamen een wapenstilstand overeen waarbij de Friezen regelmatig belasting in de vorm van koeienhuiden zouden moeten betalen.

Onder Keizer Tiberius werd de belasting zo hoog dat de Friezen daaraan niet meer konden voldoen. Het resultaat daarvan was: Eerst zouden de Romeinen hun vee afnemen, daarna hun land, en tenslotte zouden hun vrouwen en kinderen worden afgevoerd om als slaaf te worden verkocht. In 28 nC kwamen de Friezen in opstand. Als represaille zouden de Romeinen hun legioenen om Friesland te straffen en te veroveren. Maar het Romeinse leger werd verslagen in een slag bij het Baduhenna-woud. De naam van de Friezen boezemde in Rome nu angst in . Er was geen Romeinse vergelding omdat Rome zijn eigen interne problemen had. Gedurende de volgende 20 jaar was Friesland vrij.

In 47 nC kwamen de Friezen een andere wapenstilstand met de Romeinen overeen. Deze keer met Corbulo. Een overeenkomst werd opgesteld waarin werd opgenomen dat men het eens was over het feit dat de Rijn en gemeenschappelijke grens was die beide partijen zouden respecteren. Friesland zou onder de Romeinse invloedssfeer vallen, maar niet langer bezet zijn.

In 58 nC namen de Friezen een onbewoond stukje grond ten zuiden van de Rijn in bezit, waarbij zede afspraken met Corbulo schonden. Twee Friese aanvoerders, Verritus en Malorix (dit zijn Romeinse vertalingen van hun Friese namen) gingen naar Rome om aan de Romeinse Keizer Nero te vragen of ze daar mochten blijven. Spijtig genoeg werden de Friezen met geweld van dat stukje grond ten zuiden van de Rijn verwijderd.

In 69 nC kwamen de Batavieren (een Germaanse stam, die woonden in het midden van Nederland en dus de zuidelijke buren van de Friezen) ook in opstand tegen de Romeinse bezetters. Deze regio was de noordwestelijke hoeksteen van het Romeinse Rijk. De Friezen en de Kaninefaten (ook een Germaanse buurstam van de Friezen in het westen van Nederland) werden bondgenoten van de Batavieren. De opstand is een mislukking. De Romeinen verslaan de Batavieren. De Rijn blijft de grens tot de ineenstorting van het Romeinse Rijk in 410 nC.

Rond 250 nC verdwijnen nagenoeg alle Friezen vanaf de Friese kleigronden. De stijging van het zeeniveau maakt het voor de komende 150 jaar (250 – 400 nC) onmogelijk om in de kustgebieden van Friesland te blijven wonen. Gedurende deze periode vormt een deel van de Friezen samen met de Chaukianen (een Germaanse stam met een woongebied dat grenst aan het noorden van die van de Friezen) een nieuwe stam, die de Franken genoemd wordt. Dit is de stam die naar het zuiden zal gaan emigreren om het Frankische Rijk (het huidige Frankrijk) zal stichten.

Friezen_3_420

Na 400 nC stopt de stijging van de zeespiegel. Het Friese volk en hun adel keren terug naar de Friese kleigronden, die tegen die tijd alweer in bezit genomen is door mensen vanuit de regio van de Elbe en Sleeswijk/Holstein. Deze stammen assimileren en gaan de geschiedenis in als de Friese stam zoals we die vandaag kennen . In 300 nC hadden andere kleinere West-Germaanse stammen ook grotere stam-groepen gevormd, die bekend staan als de Allemanen, de Saksen, de Thuringers, en de Bayerns. De Chaukiaanse stam verdwijnt helemaal . Hij is in de Friese en Saksische stam opgenomen.

Periode van Volksverhuizingen (350 – 550 nC).
Gedurende twee eeuwen (350 – 550 nC) is Europa het toneel van vloedgolven van Volksverhuizingen. Germaanse stammen migreren over heel Europa na de ineenstorting van het Romeinse Rijk. Ze vormen daarbij nieuwe stammen in de nieuw veroverde gebieden en, voor de eerste keer, grote georganiseerde Germaanse staten . In Europa waren de grote Germaanse staten die van de Juten, de Saksen, de Anglo-Saksen, de Frankische, de Bourgondische, de West-Gothische, de Oost-Gothische, de Vandaalse en de Friese. Rond 450 nC staken de Angelen, de Saksen, de Juten en een deel van de Friezen, de Noordzee over en stichtten daar het Anglo-Saksische Rijk ((het huidige Engeland). De Friezen koloniseerden het gebied van Kent in het Zuidoosten van Engeland.

Rond 400 nC begonnen de Friezen hun eigen Friese Rijk te stichten. In 500 nC en zeker in 600 nC was er een snelle expansie en een sterke toename van de handel. Op zijn hoogtepunt, in de 7e eeuw, bestond dit rijk uit de kustgebieden vanaf het noorden van België tot aan het zuiden van Denemarken. En het controleerde een groot deel van de handelsroutes over de Noordzee van Friesland naar Engeland, Frankrijk, Scandinavië en Noordwest-Rusland. De periode van Volksverhuizingen heeft blijkbaar slechts een kleine invloed gehad op de raciale kenmerken. Pas in de zesde eeuw beginnen bronnen weer over de Friezen te spreken. Een ‘Groot-Friesland’ (Magna Frisia) is gecreëerd. Dit historische Groot-Friesland bestond uit een smalle strook land langs de Noordzee, vanaf het Zwin (België) in het zuiden tot aan de Weser (Duitsland) in het noorden. Dit historische Friese Rijk bleef van 500 nC tot 719 nC bestaan. Het grensde aan de Saksen in het noorden en het oosten, de Franken in het zuiden en de Anglo-Saksen in het westen aan de overkant van de Noordzee.

Friese expansie onder Heidense koningen (400 nC – 719 nC).

Erg weinig is bekend over deze periode van de geschiedenis. Er zijn geen historische documenten van Friese oorsprong, en slechts een paar van Frankische en Anglo-Saksische oorsprong. De Frankische geschriften geven niet altijd een historisch correct beeld van de Friezen. Vanaf het moment dat de Franken onder Clovis (496 nC) zijn opgestapt op het Christendom zijn de Friezen hun grootste tegenstanders geworden. Daardoor zijn de Frankische teksten nogal eenzijdig werden op basis van politieke en religieuze gronden. Clovis bekeerde zich tot het Katholicisme voor machts-politieke redenen. De Gallo-Romeinse aristocratie en de kerk in Rome, wiens steun Clovis nodig had gedurende de periode van opbouw van zijn rijk, waren allemaal Katholiek.

Andere Germaanse stammen in de vroegere invloedssfeer van het Romeinse Rijk (de Goten en Vandalen) waren bekeerd tot een vorm van Christendom die meer in overeenstemming was met hun Germaanse ziel: het Arianisme. De Germaanse stammen in het noorden, waaronder de Friezen, oefenden nog steeds het geloof uit van hun voorvaderen, thans bekend als Odinisme of Asatru, uit . In dit artikel wordt de term ‘Heiden’ gebruikt.

Door Katholiek te worden werden de Franken automatisch de grootste tegenstanders van de Friezen. Rond 500 nC had Clovis zijn Frankische Rijk gevormd. Het zou de erfgenaam worden van het Romeinse Rijk met de zegen van de paus in Rome. De meest noordelijke grens van zijn rijk werd gevormd door de steden Utrecht en Dorestad, en grenzend aan de Friezen.

Na de dood van Clovis in 511 nC maakten de Friezen gebruik van de interne Frankische machtsstrijd en veroverden Utrecht en Dorestad. Beide steden zouden in voor meer dan honderd jaar (511 – 628 nC) in Friese handen blijven. De verovering van deze steden was van groot belang voor de Friezen omdat ze poorten waren voor de handel met het Saksische en Frankische achterland naar de Noordzee. In de zesde en zevende eeuw waren de Friezen de belangrijkste handelslieden op de Noordzee. De Noordzee werd zelfs ‘Mare Frisicum’ genoemd. Vanuit een religieus gezichtspunt was het Friese heidendom niet langer een bedreiging voor het Frankische Christendom omdat er geen uitvalshaven (Utrecht) meer was. In het jaar 628 nC versloeg de Frankisch/Christen koning Dagobert een verenigd leger van Saksen en Friezen (zowel Friezen als Saksen waren heidenen). Door dat te doen viel de stad Utrecht toe aan de Franken. Dagobert richtte in Utrecht een kerk op gaf orders aan een bisschop om te beginnen met het bekeren van de Friezen. Christendom was een werktuig geworden in de handen van de Franken om de Friese onafhankelijkheid ten noorden van de Rijn te vernietigen.

Friezen_4_771

Koning Finn Folcwalding.
Leefde ergens in het begin van de zesde eeuw. Koning Finn kan een Friese koning geweest zijn gedurende de zesde eeuw. Hij wordt alleen genoemd in Anglo-Saksische epische gedichten (Widsith, Beowulf en het Finnburg-fragment), die zo’n 50 tot 100 jaar later zijn geschreven.

Koning Eadgils (? – 677 nC).
Koning Eadgils is de eerste Friese koning die bij zijn naam bekend is. Twee christelijke schrijvers, Beda en Eddius, noemen hem in hun geschriften. Onder het bestuur van Eadgil leven de Friezen en de Franken in vrede met elkaar. Hiervoor zijn twee redenen: de Franken waren nog steeds intern verdeeld over de vraag wie de erfgenaam was van het rijk dat Clovis had opgebouwd, en Aedgil liet bisschop Wilfried (een pion van Rome en de Franken) het Christendom vrijelijk prediken in de Friese gebieden. Deze tijd van vrede zou een jaar of tien later drastisch veranderen toen Redbad de koning van Friesland werd en Pepijn de leider van de Franken.

Koning Redbad (679 – 719 nC).
De heidense koning Redbad is de grootste volksheld van de Friezen. Hij is de verdediger van de Friese vrijheid tegen de binnenvallende Frankische legers en tegen de Kerk van Rome. Redbad was vrome heiden. Dus toen de Franken intern verdeeld waren over de vraag wie de Franken zou regeren, viel hij de Franken aan, veroverde Utrecht en vernietigde de kerk. Het Christendom werd toen krachtdadig verwijderd uit het Friese rijk.

In 689 nC voerde Pepijn II de Frankische verovering aan in de Friese landen en hij neemt Dorestad in . Tussen 690 en 692 nC valt Utrecht eveneens in de handen van Pepijn. Daardoor controleert hij de belangrijkste handelsroutes vanaf het Frankische achterland naar de Noordzee via de rivier de Rijn. Pepijn sterft in 714 nC. Redbad maakt hiervan gebruik en verslaat in 716 nC de Frankische legers, onder aanvoering staan van Charles Martel, nabij Keulen. Hierdoor herovert hij opnieuw het Friese Rijk. Koning Redbad overlijdt in 719 nC en laat een Groot en Heidens Friesland na.

Koning Poppa (Hrodbad) (719 – 734 nC).
Vijftien jaar na de dood van Redbad bereikt Charles Martel het hoogtepunt van zijn macht en zag zijn kans om met Friesland af te rekenen. Hij zond in 734 nC zijn troepen naar Friesland. In het hart van het Friese land, nabij de rivier de Boorne (de ‘Middelzee’) werd de beslissende slag gevoerd met Poppo (voluit Hrodbad) aan het hoofd van de Friese land- en zeekrachten. Poppo was de zoon van Redbad, maar was niet zo succesvol als zijn vader was geweest. Hij werd in de slag gedood en de Friese legers ( in wanorde) werden verslagen.

Friesland, tot aan de Lauwers, werd in het Frankische Rijk opgenomen. Het verloor zijn vrijheid en de kerk kreeg er voet aan de grond. De zoon van Poppa, Abba (voluit Alfbad), werd de eerste Friese Hertog onder Frankisch bestuur (749 – 775 nC). Oost-Friesland (ten oosten van de Lauwers) werd 50 jaar later veroverd. De Oost-Friezen hadden een bondgenootschap gevormd met hun heidense buren de Saksen. De zoon van Martel, Pepijn de Korte, was niet in staat deze coalitie te verslaan. Het was pas onder aanvoering van de kleinzoon van Martel, Charlemange (Karel de Grote) dat in 785 nC de Saksisch-Friese coalitie verslagen kon worden. Gedurende de achtste eeuw ontstond de Friese taal. Deze geboorte kan worden getraceerd aan de hand van veranderingen van klanken in de taal. Daardoor werd de Friese taal een afzonderlijke vorm naast de andere Inguaeonische talen.

Karel de Grote regeerde zijn Frankische Rijk op een sterk gecentraliseerde manier. Friezen moesten in zijn legers dienst doen. Zij dienden onder de Franken in de oorlog tegen de Wilten (789 nC) en tegen de Avaren (791 nC). Toen in 800 nC de eerste raids van Vikingen uit Scandinavië op Friesland plaatsvonden gedurende de regeerperiode van Karel de Grote, werden de Friezen vrijgesteld van buitenlandse militaire dienst. In plaats daarvan moesten ze hun eigen verdediging organiseren tegen de Heidense Vikingen. Nadat Karel de Grote in 785 nC de Saksen had verslagen, grensde het Frankische rijk in het noorden aan het Deense Rijk.

De Denen waren beslist goed op de hoogte van de verschrikkelijke wandaden die Karel de Grote in naam van de kerk had verricht tegen hun Heidense zustervolkeren, de Friezen en de Saksen. De raids van de Denen/Vikingen op het rijk van Karel de Grote en de zich daarin bevindende rijke kerken en kloosters kunnen worden gezien als een heidense wraakactie.

Gelijktijdig met de Franco-Christelijke binnendringers stond een andere vijand van de Friezen weer eens op. Gedurende de kerstdagen van 838 nC overstroomde een geweldige stormvloed vrijwel geheel Friesland, waardoor vele mensen en vee verdronken.

oud_friesland 2
De raids van de Denen/Vikingen op het rijk van Karel de Grote en de zich daarin bevindende  rijkekerken en kloosters kunnen worden gezien als een heidense wraakactie. Gelijktijdig met de Franco-Christelijke binnendringers stond een andere vijand van de Friezen weer eens op. Gedurende de kerstdagen van 838 nC overstroomde een geweldige stormvloed vrijwel geheel Friesland, waardoor vele mensen en vee verdronken.

Friesland deel van het Frankische Rijk (749 – 840 nC).
Na de overwinning in 785 nC van Karel de Grote werd het gehele Friese Rijk onderdeel van het Frankische Rijk. Zoals we eerder gezien hebben werd de kleinzoon van de legendarische Redbad, Abba, de eerste Friese Graaf onder Frankische overheersing (749 – 775 nC) over Friesland westelijk van de Lauwers. De twee belangrijkste taken van een graaf waren: het bewaren van wet en orde, en om rekruten te regelen voor de Frankische legers. Van 734 tot 100 nC werden de Frankische Keizers (en na hen de Duitse Koningen) door graven vertegenwoordigd. De graven waren leenheren. Er is erg weinig bekend over deze graven. Oost-, West en Midden Friesland hebben waarschijnlijk ieder hun eigen graven gehad.

De graven van Friesland die we bij naam kennen.
754 graaf Abba (Boppa) leidt de bouw van de Bonifatius Kerk in Dokkum 791 graaf Diderik (Durk) leidt de Friezen in de Frankische strijd tegen de Avaren 839 graaf Gerlof kiest partij voor de rebellerende zoon van de Frank Lodewijk de Vrome 873 graaf Albdag verslaat Vikingen (Rudolf) in Westergo 885 graaf Gerlof en graaf Gerdolf zijn aanwezig bij de moord op Godfried de Noor Graaf Gerlof is de vader van Diderik I, de graaf van Holland en van graaf Waltger in Teisterbant. De zonden van graaf Waltger heten “Redbad” en “Poppo”. Deze namen tonen aan dat de graven in Friesland Redbadings zijn (afstammelingen van Redbad).

De graven van Midden Friesland.
966 graaf Egbert van de Brunoanen dynastie; die door huwelijk en erfenis Midden Friesland krijgt 1038 graaf Liudolf van de Brunswik dynastie sterft 1038-1057 Bruno graaf van Midden Friesland 1057-1068 Egbert I graaf van Midden Friesland 1068-1088 Egbert II graaf van Midden Friesland

De graven van West Friesland.
885 graaf Gerlof 922 graaf Diderik I (Durk I); voor het eerst wordt deze dynastie “Huis van Holland” genoemd. Graaf Diderik II (Durk II) 993 graaf Arnulf sterft in een slag met de West Friezen, graaf Durk III verslaat het leger van Keizer Hendrik II 1049 graaf Durk IV wordt gedood 1049-1061 graaf Floris I wordt gedood 1076 graaf Durk V; Graafdom Holland wordt gesticht (ook door Vlaamse invloeden), en graaf V en zijn Graafdom Holland worden tegenstanders van West- en Midden Friesland. In Oost Friesland treffen we vrijwel geen sporen van graven aan .

Frankisch Christendom (688 – 734/785 nC).
De bekering van Heidenen in Christendom kon alleen maar gerealiseerd worden in gebieden die onder Frankisch beheer stonden. West Lauwers’ Friesland werd een Frankisch graafdom in 734 nC. Het gehele Friese Rijk kwam onder Frankische beheer in 785 nC.

De kerstening van Friesland startte in 688 nC toen Wigbert in Friesland predikte en was voltooid in 800 nC toen Friesland stevig in handen was van de Frankische heerser Karel De Grote. In 800nC ‘lijken’ de Friezen bekeerd te zijn. Maar alleen de heersende elite (de graven en andere Frankische vazallen) zijn Katholiek geworden.

Grote delen van de bevolking zijn nog steeds heiden en zullen dat nog voor een lange tijd blijven. Maar de stemmen van de Friese Heidense priesters en Friese Skalden van de epische gedichten (zoals die in Beowulf) zijn gestild. Daardoor is de keten van de orale traditie die de Friezen met hun heidens verleden hadden gebroken, en wint uiteindelijk het Christendom.

Wat (tragische) data.
688 NC Wigbert predikt in Friesland 690 – 754 Willibrord en Bonifatius prediken 770-789 Willehad predikt 775 Liudger (een Fries) predikt 800 NC Friesland heeft Christelijke sociale structuren (diocese in Urecht) maar ……, het grootste deel van de bevolking blijft heiden.

Hoogtepunten vanuit Heidens oogpunt zijn:
In 714-719 nC wanneer Willibrord Utrecht ontvlucht nadat Redbad de stad veroverde; in wanneer 754 nC Bonifatius wordt gedood in Dokkum; in 782 AD wanneer Liudger Widukind. In 793 AD ontmoet Liudger de enige Friese skald die bij naam bekend is: “Bernlef”. Bernlef zong epische gezangen uit het Friese Heroïsche Tijdperk (zoals in Beowulf).

Vikinginvallen en Deense overheersing (800 – 1014 nC).
In 807 nC begint een oorlog tussen Karel de Grote en de Deense koning Godfried. Godfried valt Friesland aan met een vloot van 200 schepen, de Frankische verdedigingen voor gek zettend. Kort daarop sterft Godfried (810 nC). Na de dood van Godfried concentreren de Deense raids zich voornamelijk op de Britse Eilanden en minder op Friesland. Na de dood van de Frankische Keizer Lodewijk de Vrome in 840 nC stortte de Karolingische verdediging van Friesland in elkaar. Omdat er geen Friese koning was om een verdedigingsmacht te organiseren werden de Deense raids op dit Karolingische buitengebied geïntensifieerd.

En gedurende de rest van de negende eeuw leefden de Friezen regelmatig onder Deens gezag en moesten belasting betalen aan de leenheren. De Denen dwongen de verzwakte Karolingische Koningen om hen Friesland als een leengewest te geven. Leenheren in Friesland waren: Harald (840 – 844 nC) Rorik en Godfried (844 – 857 nC) Rorik (een Christen) (862 -872 nC) Godfried (881 – 885 nC)

In 885 nC wordt de laatste Scandinavische heerser van Friesland, Godfried de Noor, vermoord en de heersende Denen worden Friesland uitgezet door de Friezen. De grote vloedgolven van raids van Heidense Vikingen(soms gevolgd door bezetting) behoren hiermee tot het verleden. Kleinere overvallen vonden nog plaats tot 1014 nC tot het moment dat Christian Knut de Grote koning van Denemarken, Noorwegen en Engeland werd.

De Duitse periode (925 nC – 1498 nC).
In 843 nC werd Lotharius II heerser over Friesland. In 925 nC accepteerden de meeste heersers van Lotharingen Hendrik I van Duitsland als koning. Friesland werd deel van het “Heilige Römische Reich Deutscher Nation”. De uitvoerende macht was tot 1217 nC in handen van leenheren (graven).

Na 1217 nC had Midden Friesland geen graaf, geen leenheer, vrijwel geen ridders, geen slaven en slechts een paar steden. Ze waren een volk van boeren, vissers en trekvaarders. Omdat er geen overheersende autoriteit bestond ontstonden er overal plaatselijke administratieve organen. Het was een periode van groei: landbouw en handel floreerden en vergrootten de welvaart. Friese steden traden toe tot de “Hanze” (West-Europesche handelsalliantie). Maar donkere wolken, die uiteindelijk in 1498 nC de Friese vrijheid zouden beëindigen, begonnen zich al te vormen.

Friezen_5_1028

Dijkenbouw (start ongeveer 1000 nC).
Na de terpenbouw, hetgeen eigenlijk een defensieve maatregel was tegen de stijging van het zeeniveau, ging de Friezen in de aanval en begonnen land uit het bereik van de zee te halen door middel van dijkenbouw. Rond 1000 nC waren grote stukken land omringd door dijken. Dit vond in Friesland plaats aan beide zijden van de Lauwers.

Tussen 1000 en 1100 nC werden grote delen van Friesland beschermd door dijken en er bestonden uitgebreide regelingen betreffende het onderhoud van dijken en sluizen. Deze eerste dijken hadden een hoogte van 1,50 meter boven het maaiveld. Achter de dijk bevond zich een weg van ongeveer 4 meter breed, zodat in geval van nood twee wagens elkaar konden passeren. In termen van de totale hoeveelheid verplaatste grond ten behoeve van de dijkenbouw kan men gerust van een wereldwonder spreken. Deze grote dijkenbouw-projecten werden in eerste instantie georganiseerd door de zogenaamde ‘skeltas’. In de 13e eeuw werden de dijken de verantwoordelijkheid van de ‘grietmannen’ en ‘asegas’. Ondanks de dijkenbouw weren er regelmatig stormvloeden met dijkdoorbraken als gevolg die de Friese landen overstroomden met alle tragische gevolgen van dien .

Opstalboom (± 1000 – 1327 nC).
Ten zuidwesten van Aurich in Oost-Friesland op een grafheuvel, welke uit de bronstijd stamt, bevindt zich een plaats die Opstalboom [Opstalsboom, Upstallboom of Upstalesbame (Oud-Fries)] genoemd wordt. In de 11e, 12e en 13e eeuw verzamelde zich een groep, de “Opstalboom” genaamd, zich op deze grafheuvel. Deze groep bestond uit vertegenwoordigers van de 7 Friese Zeelanden (landen bij de zee gelegen). Deze vertegenwoordigers verzamelden zich eens per jaar (op de dinsdag na pinksteren) en ze bespraken het opstellen van rechtsregels en wetten. De groep zorgde ook voor onderlinge steun wanneer een van hen werd aangevallen.

Friezen_6_1478

Worsteling tegen de Nederlandse Graven (993 – 26 September 1345 nC)
(“Slag bij Warns”) Het einde van de Friese vrijheid.

Na de periode van Scandinavische/Viking overheersing worden de graven van het ‘Huis van Holland’ de heersende elite in de landen aan de Noordzee ten zuiden van West-Friesland. De graven van het huis van Holland waren van Friese origine. Mar na de geboorte van de provincie Holland in 1075 nC domineerde de Frankische invloeden de Friezen. Op dat moment ontstond er een diepe kloof tussen de Friezen in West-Friesland en de graven van Holland. Er werden verschillende pogingen gedaan om de West-Friezen krachtdadig te onderwerpen.

Graaf Arnulf: onderneemt een militaire expeditie; hij wordt gedood in 993. Graaf Willem II: valt West-Friesland binnen in de winter van 1256 nC, hij zakt door het ijs terwijl hij te paard zit en wordt door de Friezen doodgeslagen. Floris V, zoon van Willem II, wil beslist de dood van zijn vader wreken. Hij valt de West-Friesland aan en verslaat het. Ongeveer 1200 Friezen sterven in die slag. Het ont-Friezen van West-Friesland begint. Na de dood van Floris V komen de West-Friezen opnieuw in opstand, nu tegen Jan I. Zijn opvolger Jan II sloeg de Friese opstand neer, daarbij 3000 Friezen dodend. Midden Friesland zet troepen in om de West-Friezen bij te staan, maar ze komen te laat. De West-Friezen verliezen hun vrijheid, en in de komende eeuwen ook de Friese taal (hun moedertaal).

Slag bij Warns.
Nadat ze West-Friesland hadden verslagen lieten de graven van Holland hun ogen vallen op Midden Friesland. In 1345 start graaf Willem IV met een militaire expeditie om Midden Friesland te veroveren. Met een grote vloot en met hulp van Franse en Vlaamse ridders voer hij de Zuiderzee. De nadering van deze agressor zorgde voor een vereniging van de Friese fracties (de Upstallboom speelde een rol in deze unificatie). Op 26 september 1345 nC beleefde Friesland zijn mooiste moment. Willem IV en het beste van de Hollandse, Vlaamse en Franse ridders vormden de voorhoede van het leger, en nabij Warns bleken ze omsingeld door Friese landarbeiders en werden ze doodgeslagen. In wanorde sloeg de rest van het leger op de vlucht, het lichaam van Willem IV achterlatend. De dag van 26 september werd een jaarlijkse feestdag in Midden Friesland.

Schieringers en Vetkopers (1217 – 1489 NC).
In 1392 horen we voor het eerste van de “Schieringers” en de “Vetkopers”. Deze twee infame namen markeren het einde van de Friese vrijheid. Het startte in de Friese harten zelf. De Schieringen en de Vetkopers waren twee rivaliserende partijen van Friese origine. Ze stortten Friesland in een burgeroorlog. Stad vocht tegen stad. Stins tegen stins, en zoon tegen vader. Het was Friesland’s donkerste moment in de geschiedenis en het begon in 1217 nC. Op dat moment eindigde de heerschappij va Karel de Grote in Midden Friesland. Dit resulteerde in een gebrek aan autoriteit hetgeen op zijn beurt weer een ernstig verval van orde en regel tot gevolg had. De macht van het burgerlijk bestuur werd niet meer van bovenaf opgelegd, maar kwam vanuit de gemeenschap zelf. Het resultaat hiervan was dat de Grietman (rechter) niemand met enige autoriteit naast hem had staan in zijn activiteiten tegen ongehoorzame mensen. In de 14 de eeuw resulteerde dat uiteindelijk in de opkomst van de Schieringers en Vetkopers.

De Friezen bleven in deze patstelling als gevolg van een karaktertrekje: hun sterke individualiteit. Hun persoonlijke vrijheid was van meer belang dan de vrijheid van het volk als geheel. In 1489 nC werd de hulp van een buitenlandse macht, Albrecht van Saksen, geaccepteerd om een eind te maken aan deze catastrofale situatie. Hiermee kwam de Friese vrijheid aan zijn eind!

Friezen_7_1520

Eind van de Friese vrijheid (1498 nC).
Albrecht van Saksen creëerde op verzoek van de Schieringers een centralistische autoriteit en installeerde Saksische ambtenaren. Orde en regel keerde terug in Midden Friesland, maar cultureel gezien verarmde Midden Friesland. De taal van de ambtenarij is Duits, wat resulteert in het ont-Friezen in de meeste steden. Het ont-Friezen werd ook versneld doordat na de Reformatie de bijbel en het prediken in kerken alleen in het Laag-Duits was.

Een nieuw begin.
Gewestelijke onafhankelijkheid In 1579 kwamen de Nederlanden in opstand. Het lukte het Noorden om zich af te scheiden als Republiek van de Verenigde Nederlanden. Fryslân en Groningen doen als autonome gewesten mee in dat nieuwe staatsverband.

De deelnemende gewesten krijgen een grote mate van zelfstandigheid. Een eigen rechtsspraak en een eigen belastingheffing, eigen politie en een eigen legertje. Alleen aan de centrale kas moest een bijdrage voor de gemeenschappelijke verdediging betaald worden. Fryslân was betrekkelijk rijk, daardoor kon het veel betalen en kreeg naar verhouding invloed in de zaken van de Nederlandse staat. Als zodanig stond het in macht direct achter Holland en Zeeland en voor alle andere provincies.

Jammer genoeg heeft die nieuwe autonomie niet geleid tot een weer opbloeien van de Friese taal en cultuur. De machthebbers in Fryslân waren niet meer allemaal van Friese afkomst. Al vanaf het midden van de 16e eeuw hadden zij het Fries afgeschaft en bovendien was het Nederlands een nieuwe en moderne taal, die in de Statenbijbel zijn standaardvorm gekregen had en zo alle Nederlandse gewesten als medium kon verbinden.

DEEL 2: DE FRIEZEN EN HUN TAAL

Friese taal

Inleiding.
Met de Friese talen (Westerlauwers Fries: Frysk, Noord-Fries: fresk/friisk/frasch, Saterfries: Fräisk) wordt een verzameling van sterk verwante talen bedoeld die van oudsher door de Friezen worden gesproken. De talen behoren tot de West-germaanse tak van de Germaanse talen en zijn nauw verwant aan het Engels en het Nederlands. Deze talen worden daarom ook wel geschaard onder de Ingveoonse talen. Naast het feit dat de Friese talen op lexicaal gebied sterke overeenkomsten vertonen met het Engels, hebben de Ingveoonse talen – en daarmee in mindere mate ook het Nederlands – ook hun eigen karakteristieke Ingveoonse klankverschuiving ondergaan.

Geschiedenis.
De oorspronkelijke Friese taal wordt aangeduid als Oudfries. Deze taal werd gesproken in de periode van ca. 1100 tot 1575. Er zijn uit deze periode Oudfriese teksten uit het gebied van het hedendaagse Friesland, Groningen en oost-Friesland voornamelijk wetsteksten en notariële akten, bekend. De Friese taal kwam onder druk te staan nadat Saksische en Bourgondische hertogen Friesland na 1500 onder hun gezag hadden gekregen en hun eigen administrators benoemden, die een toen algemeen wordende Nederlandse (Nederduitse) schrijftaal gingen hanteren. Daarna werd het Fries alleen nog in volksliteraire teksten gebruikt, waarbij Gysbert Japicx (1603-1666) met zijn dichtkunst op modern literair niveau een uitzondering was. Toen het Fries zich in het begin van de 19de eeuw opnieuw als schrijftaal ontwikkelde, knoopte men aan bij deze renaissancedichter.

Oud Fries.
Met Oudfries wordt de oudst bekende fase in de Friese taal aangeduid. De periode van pakweg 1100 tot 1575 wordt hiermee aangeduid. Na 1575 wordt het doorgaans aangeduid als Middelfries. Deze periode is gekozen, omdat de oudste overgeleverde geschriften uit ongeveer 1100 dateren, zoals de 17 Keuren. De eerste optekening van een verzameling algemeen-Friese Keuren dateert zelfs al van de eerste helft van de 11e eeuw. Al voor die tijd werd er in het Westen en Noorden van het huidige Nederland Oudfries gesproken. Er zijn wel oudere, zogenaamde Anglofriese runen bekend, maar die zijn uiterst moeilijk te interpreteren.

Het Oudfries heeft in vergelijking met de Oudgermaanse oorsprong – uiteraard – een heel eigen ontwikkeling meegemaakt; ontwikkelingen die het in meer en mindere mate mate deelt met andere Oudgermaanse dialecten, zoals het Angelsaksisch het Oudsaksisch, het Oudnederlands en het Oudhoogduits.

Het eigenaardige aan het Fries is dat het zijn archaïsche vormen nog tot in de Nieuwe Tijd behouden heeft, terwijl de andere Westgermaanse talen in de late Middeleeuwen langzaam hun klinkers verloren. Het Fries heeft zijn Middelfase (vgl. Middelnederlands, Middelengels, Middelnederduits, Middelhooguits) vrijwel overgeslagen en is bijna direct in de Nieuwfriese periode beland. Overigens zijn ons van de veranderingen van Oud- naar Nieuwfries geen schriftelijke bronnen overgeleverd; de verandering vond plaats in de eeuwen na de teloorgang van de Friese vrijheid en vóór het werk van Gysbert Japicx. De schrijftaal waarvan Japicx zich bediende wordt soms enigszins misleidend Middelfries genoemd.

Een verklaring voor de abrupte overgang van het archaïsche Oudfries naar het in alle opzichten moderne Nieuwfries zou de aard van de teksten kunnen zijn. Rechtsteksten hebben een formeel karakter en werden misschien in een plechtiger taalregister uitgesproken dan communicatie over alledaagse onderwerpen. Toen het Fries zijn taak als bestuurstaal kwijtraakte, verloor het ook dit hoge register; toen er later weer een schrijftaal ontstond, was die wél gebaseerd op de gewone omgangstaal. Vergelijkbare verklaringen zijn opgesteld voor het lange bestaan van het Primitief Iers alsook voor de abrupte overgang van Oudengels naar Middelengels.

Gysbert Japicx.
Voor het Fries bleef er wel een klein literair plaatsje vrij. Als geen ander heeft de 17e eeuwse Bolswarder dichter Gysbert Japicx dat ingevuld. Zo heeft hij de fakkel van de taal verder doorgegeven. Zonder hem zou het Fries als literaire taal de tijd niet overleefd hebben. Onder het centralisme In 1798 was het afgelopen met de gewestelijke onafhankelijkheid. De Fransen hadden Nederland bezet en de staat volgens Frans model ingericht: alle macht werd geconcentreerd in één centrum. Gewestelijke besturen mochten alleen de in het centrum genomen besluiten uitvoeren. En dat centrum werd Den Haag. Na de bevrijding van 1815 werd dit model vastgehouden. Het nieuwe Koninkrijk werd een geïntegreerde éénheidsstaat, waar de gewestelijke belangen ondergeschikt waren aan het belang van het geheel.

Dat klinkt mooi, maar in de praktijk werkt het vaak anders omdat het centrum geen neutrale en objectieve instantie is. Het centrum heeft haar eigen belangen, maar ‘verkoopt’ die belangen in de regel als ‘algemeen staatsbelang’ en verwerpt de gewestelijke belangen als ‘provinciaal egoïsme’.

Dat nieuwe ‘samen één’ was in eerste instantie zeer gunstig voor Holland, maar niet voor Friesland. De nieuwe staatsorde riep daarom verzet op die in de provinciale staten van Fryslân de aanleiding waren tot een soort van partijvorming. De voorstanders van de provinciale onafhankelijkheid werden daarbij als reactionair, conservatief en chauvinistisch gezien. De staatsnationale integratieaanhangers noemden zichzelf vooruitstrevend, maar werden omgekeerd voor ambtelijke slaven van de Kroon uitgemaakt. Toch was het niet alleen een principieel politieke strijd, het was afhankelijk van iemands persoonlijke belangen, zijn plaats in de maatschappij en van wie men zijn salaris kreeg.

De aanhangers van integratie beslissen het pleit al snel in hun voordeel en het verzet tegen de nieuwe orde wordt dan verschoven naar het literair- wetenschappelijk terrein. Rond 1830 onstaat er een literaire opleving in het kader van de toen in heel Europa heersende Romantiek. Terug naar het verleden, terug naar de wortels heet het en in literaire sfeer is zoiets acceptabel. Vooroplopers vanaf het begin waren de oude Franeker Hoogleraar Wassenbergh, dominee Posthumus en de bekende gebroeders Halbertsma. De Friese Beweging In 1823 werd de eerste Gysbert Japicx herdenking gehouden. In 1844 werd het “Selskip foar Fryske Taal- en Skriftekennisse” opgericht.

 Gysbert Dit gezelschap vond zijn aanhangers in de verlichte en liberale burgerij. Daarbij moet men zich geen burgers uit de stad voorstellen maar eerder onderwijzers en vrijzinnige dominees van het platteland. Zij zetten zich in voor het gebruik van het Fries als schrijftaal. Nadat er eerst een tijd geëxperimenteerd was, kwam er uiteindelijk toch een standaardvorm die de basis van onze nieuwe Friese schrijftaal geworden is. De namen van Harmen Sytstra, Jacobus van Loon en natuurlijk de gebroeders Halbertsma zijn met dat nieuwe begin verbonden.
Gysbert Japicx

Later in de 19e eeuw waren dat Waling Dijkstra, Tsjibbe Gearts van der Meulen en vele anderen. De kerk en het Fries De christelijken wilden niets te maken hebben met het Fries. Alleen de Tale Kanaäns werd geaccepteerd en bovendien vermeden zij het literaire schrijven.Vooral toen dat de vorm kreeg van toneel. Het ‘Fryske winterjûnenocht’ (cabaret en toneel in de dorpsherberg) kon voor hen alleen maar leiden tot zonde. Pas later in de eeuw komt er in kerkelijke kring belangstelling voor het Fries.

Ds. Wumkes en Ds. Huisman.
Langzamerhand verdwijnt het verzet tegen het Fries in de kerk. Dominees als Wumkes en Huisman hadden een groot aandeel in deze strijd. Zij maakten, met veel anderen, het Fries acceptabel als Bijbel- en preektaal. Jongfriezen en andere Friezen De Friese Beweging was ondertussen volwassen geworden. Het was niet langer een vereniging, met ten hoogste wat onderlinge en persoonlijke spanningen, maar het was een stroming geworden met verscheidene beddingen. Met de eerder zo machtige liberale stroming waren ook de liberale Friezen wat naar de achtergrond verschoven. In plaats daarvan waren er naast verscheidene soorten socialistische en christelijke Friezen nu ook nationalistische Friezen opgestaan. Allemaal groepen die de Friese bewegingsidealen verbonden met een bepaalde politieke of godsdienstige ideologie.

Pieter Jelles Troelstra.
De socialist Troelstra ontmoette zo in dominee Wumkes een Fries Beweger. Het Friese ideaal op de eerste plaats En er kwam wat nieuws: de Fries Beweger die zijn Friese ideaal niet in dienst van christendom of socialisme wou stellen, maar daarentegen het Friese ideaal op de eerste plaats zette: de Jongfries. Deze Jongfriese Gemeenschap was onder leiding van Douwe Kalma een koppel wilde ganzen onder wat zij een koppel tamme ganzen achtten.

Zo organiseerde de Friese Beweging zich in een verscheidenheid van verenigingen met eigen tijdschriften en veel discussie. De moderne Friese Beweging De radicale Friese Bewegers kwamen door de Duitse bezetting in verleiding en verlegenheid. Omdat zij het Friese ideaal boven alles stelden, ook boven de Nederlandse staat, dachten de Duitsers hen voor hun nationaal-socialistisch karretje te kunnen spannen. Sommigen zijn daarvoor gezwicht, maar voor de rest heeft het hele Friese organisatieleven zich in oorlogstijd opgeheven, om zodoende buiten de Duitse invloed te kunnen blijven. De collaboratie was in Friesland lager dan in de rest van Nederland.

Fedde Schurer.
Direct na de oorlog kon daardoor de draad weer opgepakt worden.
De jonge generatie was praktischer en pragmatischer dan de oude en tussen de verscheidene stromingen waren de scheidslijnen van voor de oorlog in 1945 niet meer zo groot. Zo was het mogelijk dat er als samenwerking van alle Friese organisaties een Raad voor de Friese beweging opgericht kon worden. Inplaats van te strijden over idealen en ideologieën begon men met het verwezenlijken van praktische doelen. Culturele autonomie en federalisme was een oud onderwerp waarmee vooral de naam en het schrijven van Eeltsje Boates Folkertsma waren verbonden dat nu in praktische rapporten en adviezen werd uitgewerkt. Over Fries in het onderwijs en Fries in de rechtsspraak werd nagedacht en geschreven. Maar plannen worden geen werkelijkheid zonder strijd. Die kreeg haar hoogtepunt in de opschudding rond Fedde Schurer die door de rechter werd veroordeeld om zijn verdediging van het Fries en zo een opstand bekend als Kneppelfreed veroorzaakte (1951). Dit gebeuren bracht de Friese Beweging in de hele Nederlandse en zelfs de buitenlandse pers. De regering in Den Haag moest toen wel een klein stapje doen in de richting van erkenning van de Friese taal. Een principiële erkenning was het niet, maar wij danken er toch de plek van het Fries in het basisonderwijs aan.

FNP.
Na dit eerste stapje volgde er geen tweede. Het uitblijven van vooruitgang zorgde voor ontevredenheid bij de jongere bewegers. In 1962 richtte een drietal een eigen politieke partij op: de FNP. In eerste instantie werd deze partij door de oudere Friese bewegers als een groot gevaar gezien. In hun visie liep de invloed ten gunste van Fryslân uitsluitend door de grote landelijke partijen.Daar dachten de jongeren anders over, vooral toen in de ARP een Fries provinciaal program werd aangenomen waarin gesteld werd dat Friese provinciale belangen principieel ondergeschikt waren aan het Nederlandse nationale staatsbelang.

Toen de partij in 1966 voor het eerst zetels veroverde in Provinciale Staten en gemeenteraden begonnen de andere partijen langzamerhand ook wat meer aandacht aan het Fries te besteden, om op die manier de FNP de wind uit de zeilen te halen. Zij zetten heel wat pro- Friese stellingen in hun programma’s en dat was per saldo winst. Maar wat verwacht werd, dat de FNP dan weer moest inleveren, kwam niet uit. De partij groeide. Waarschijnlijk omdat duidelijk werd dat de FNP niet alleen een taalpartij was.

De FNP ontwikkelde ook gedachten over de uitbouw van een Friese autonomie. Daarbij was het federalisme de grondslag. Dat federalisme zegt: regel wat lokaal is op lokaal niveau, wat regionaal is op provinciaal niveau en wat daarboven uitgaat op hoger niveau. En wat Friesland betreft: laat Fryslân haar eigen culturele en taalzaken regelen. Democratie van onderaf. De opvatting dat regering en ambtenarij er zijn voor de mensen en niet andersom, sloeg aan bij de Friezen.
Tegenstanders van de FNP willen van haar graag ‘alleen maar’ een taalpartij maken. Het succes van de parij maakt duidelijk dat haar aanhang ook belangstelling heeft voor iets anders: de afkeer van het bureaucratisch centralisme en vertrouwen in jezelf en in eigen kunnen.

Een voorbeeld van de slechte uitwerking van de centralistische staatsordening is de behandeling van het Fries. Onze taal is zins kort de officiële 2e rijkstaal. De jaren hieraan vooraf werd in Den Haag e.e.a. niet serieus genomen en probeerden ze altijd voor iedere wettelijke regeling weg te lopen. Iedere stap die in Fryslân vooruit gezet werd naar gelijkberechtiging en emancipatie van het Fries, werd in het verleden in Den Haag weer teruggedraaid, gelukkig is dat nu anders.

Balans tussen verleden en toekomst. Er loopt een rode draad door het verzet tegen het centralisme uit 1815 en de hooggestemde idealen van de Jongfryske Mienskip in 1916, naar de FNP die in 1962 verzet en ideaal naar de politieke praktijk bracht. Die draad heet federalisme. Niet alleen om de eigen belangen veilig te stellen. Nee, als een alternatief voor het staatsnationalisme dat zo gewoon geworden is dat Nederlanders het niet eens meer als nationalisme ervaren.

Een staatsnationalisme dat haar tijd gehad heeft, nu Europa in 1992 haar grenzen geopend heeft, de Euro er is en veel gezag in handen van bovennationale organen gelegd heeft. Er zijn in Europa en in het Europese parlement veel regionale partijen die er dezelfde gedachtegang op nahouden. Met die partijen, uit Schotland en Vlaanderen, Frankrijk, Italië en Spanje, heeft de FNP de Europese Vrije Alliantie (EVA) opgericht.

De FNP gebruikt deze fractie als kanaal om voor Fryslân een plaats te bemachtigen in de besluitvorming op Europees niveau. Dat heeft al bewezen nuttig te zijn en zo’n rechtstreekse lijn zal in de toekomst nog meer resultaat kunnen hebben wanneer de Europese eenheid in de toekomst verder vorm zal krijgen en de macht van Den Haag is geluwd.

Op die manier verbindt de FNP de Friese traditie en het Friese verleden met de Europese toekomst. In die Europese toekomst hoeft Fryslân niet te verdwijnen. Integendeel, er komen zelfs nieuwe kansen voor Fryslân in Europa.
De FNP kijkt terug naar het verleden om daar voor de toekomst van te leren. De les van de geschiedenis maakt het mogelijk om echt vooruit te streven. Dat doet de FNP met de inzet van haar leden. En met de steun van haar kiezers, tussen 30.000 en 35.000 FNP-stemmers.

Copyright.

Deel 1. Copyright by: Fred Boudicca.
Toestemming gevraagd voor plaatsing van dit artikel doch ik kreeg het verzoek retour met de volgende vermelding:
”Your message To: fred@boudicca.de Subject: Toestemming link did not reach the following recipient(s): fred@boudicca.de on Fri, 8 Jan 2010 21:58:46 The e-mail account does not exist at the organization this message was sent to”.

De tijdbalk in deel 2. Copyright by: Reitze Jonkman <reitze.jonkman1957@gmail.com>.
“De tijdbalk” komt uit het boekwerk: “Fryslân land van talen”, uitgever Afuk Leeuwarden.
Auteur: Reitze Jonkman en Arjen Versloot. Toestemming ontvangen 14 juli 2015.

Een deel van de tekst van deel 2. is overgenomen van de FNP (Friese Nationale Partij) , een ander deel uit Wikipedia de vrije encyclopedie, beide vrij toegankelijk.